Natuurbescherming
De natuur gezocht, beleefd en verbeeld
In de 19e eeuw ontstaat bij kunstenaars (onder meer schilders, schrijvers en dichters, musici) belangstelling voor de natuur en de 'mens daarin'. Deze stroming wordt de 'Romantiek' genoemd. Men zoekt inspiratie in 'de natuur'. Gelijkgestemde schilders vormden groepen ('scholen') die inspiratie zochten in de natuur en de mensen daarin.
De grote meerderheid van de bevolking had hier echter geen deel aan, en de weergave van 'de natuur' als van 'de mensen in de natuur' was ook wel geïdealiseerd.
- Nederlandse Romantiek
- Barbizon
- Larense School
- Lofzang op de heide
- X-sluit
De Romantiek is een kunststroming die zich -opnieuw- richt op de natuur. Haar hoogtepunt ligt van ongeveer 1780-1840. Hiernaast: Barend Koekkoek (1803-1862): |
|
Theodore Rousseau was de eerste schilder die van uit Parijs naar Barbizon trok om daar de 'natuur en de mensen daarin' te schilderen. Diverse andere schilders sloten zich daarbij aan en vormden de beroemde 'School van Barbizon', rond 1850-1860. Zij werden geïnspireerd door onder andere de Hollandse landschapsschilders uit de 17e eeuw. En op hun beurt hadden zij weer invloed op onder meer Nederlandse schilders in de tweede helft van de 19e eeuw. |
|
De Larense School was een groep schilders die elkaar troffen in Laren in het Gooi (ca. 1870-1920). Zij waren vooral geïnteresseerd in landelijke taferelen, waarbij de natuur en de mens daarin centraal staan. Anton Mauve (1838-1888) was een belangrijke vertegenwoordiger van de Larense School. |
Dit filmpje komt rechtstreeks van Youtube. |
"Op de grote, stille heide" is een 'loflied' dat dateert van rond 1880 en door vele generaties scholieren is gezongen. (Pieter Louwerse, dichter; Johannes Worp, componist). Hieronder het eerste couplet (van drie). Op de groote, stille heide |
De natuur onderzocht, verzameld en beschreven
In de 18e eeuw komen de 'moderne' natuurwetenschappen tot ontwikkeling. Eén daarvan is de Kennis der Natuur, de 'Historia Naturalis'. Het ging vooral om het vinden, verzamelen, onderzoeken, beschrijven en classificeren van bestaande en nieuwe soorten planten en dieren (systematiek).
In de 19e eeuw splitst deze Natuurkennis in aparte vakgebieden. De systematiek steunt sterk op de anatomie en morfologie. Botanie en zoölogie worden aparte vakgebieden. Geologie en paleontologie splitsen zich af.
Kennis en inzicht omtrent de evolutie nemen toe, maar zijn nog wel lang hevig omstreden. Zo wordt de ouderdom van de aarde opgerekt van enkele duizenden tot honderden miljoenen jaren; fossielen worden erkend als resten van uitgestorven organismen.
In de tweede helft van deze eeuw komt de fysiologie op, ook verbonden aan de medische wetenschap.
'In het spoor van de grote ontdekkers, O'Hanlons Helden'
Uitgeverij Atlas Contact Amsterdam/Antwerpen, 2014.
Om de TV-serie te bekijken, klik op het boek.
- Linnaeus
- Von Humboldt
- Darwin
- Wallace
- Möbius
- X-sluit
Linnaeus (1707-1778), hier in Laplandse kledij, deelde het planten- en dierenrijk in. Van hem werd gezegd: 'Deus creavit, Linnaeus disposuit' (God schiep, Linnaeus deelde in'. |
Carl von Linné, beter bekend onder zijn verlatiniseerde naam Carolus Linnaeus, benoemde en classificeerde duizenden soorten planten en dieren op een meer logische, consequente manier. Hij maakte in zijn jonge jaren een vijf maanden durende reis naar Lapland, dat toen nog relatief onbekend was en verzamelde en beschreef daar planten, insecten, vogels en mineralen. Linnaeus studeerde in Zweden, maar promoveerde in Harderwijk op een proefschrift over malaria ('wisselkoorts'). Op de inmiddels lang verdwenen universiteit aldaar kon men heel snel promoveren! Hij geldt door zijn werk als de 'vader van de taxonomie'. |
Op de gevel van de Artis-Bibliotheek staan overeenkomstig de gewoonte in de 19e eeuw de namen van een aantal belangrijke natuuronderzoekers, die echter grotendeels vergeten zijn, onder andere die van Alexander von Humboldt.
Alexander von Humboldt op een schilderij van Friedrich Weitsch (1805), werkend aan de verslagen van zijn ongelooflijke expedities. Charles Darwin noemde hem de 'belangrijkste wetenschappelijke reiziger aller tijden'. |
Alexander von Humboldt (1769-1859) was een van de belangrijkste wetenschapper-ontdekkingsreizigers uit de geschiedenis. Hij werd in Berlijn geboren als de zoon van een Pruisisch officier en een adellijke moeder. Hij kreeg een zeer gedegen, brede opleiding en ontwikkelde al op heel jonge leeftijd een interesse voor de natuur in de directe omgeving. Zo verzamelde hij als vele gelijkgestemden in die tijd planten, insecten en stenen. Ook bleek hij een groot talent te hebben voor tekenen en schilderen. Gestimuleerd door enkelen van zijn docenten besloot hij tot een carrière als wetenschappelijk onderzoeksreiziger. Nadat zijn moeder hem na haar overlijden een aanzienlijk erfenis nagelaten had, besloot hij als onafhankelijk natuurvorser verder te gaan. Hij ondernam een grote onderzoeksreis naar Midden-Amerika en het noordelijk deel van Zuid-Amerika, tezamen met de Franse botanicus Aimé Bonpland (1799-1804). Zij namen op hun expedities de meest moderne meetinstrumente mee zoals sextanten, telescopen, chronometers, barometers en elektrometer. Ze voeren rivieren op en af, zoals de Orinoco en delen van de Amazone en zijrivieren. Ze verzamelden en bestudeerden planten, dieren en gesteenten. Zij vingen sidderalen die hun stevige elektroschokken gaven. Zij trokken door nauwelijks begaanbare regenwouden, beklommen bergen waaronder de Chimborazo (in het huidige Ecuador), een 6300 meter hoge -dode- vulkaan in de Andes (zónder de specifieke klimuitrusting van tegenwoordig!). Humboldt bracht daarbij de klimaat- en vegetatiezones van de Andes nauwkeurig in kaart. Juist hier ontwikkelde hij het idee van een universele samenhang van organismen en omgevingsfactoren. Teruggekeerd in Parijs en later Berlijn beschreef Von Humboldt zijn reizen, ervaringen en de resultaten ervan in een gigantisch werk in 30 delen, waar vele wetenschappers en kunstenaars aan meewerkten. De Engelse historica Andrea Wulf publiceerde in 2015 een uitstekende en zeer boeiende biografie van Von Humboldt. Hierin beschrijft ze grondig zijn ontwikkeling, zijn denken en gaat daarbij uitvoerig in op de denkbeelden over 'de natuur' in zijn tijd. |
>
Hierboven staat een Youtube filmpje dat een 'animatieles' toont over Alexander von Humboldt, een volstrekt ten onrechte vergeten wetenschapper. Naast zijn grote verdiensten voor de wetenschap was hij ook een van de eersten die de wetenschappelijke resultaten van zijn werk en dat van anderen trachtte te populariseren. |
Carles Robert Darwin (1809-1882, de foto is van ca. 1863) formuleerde als eerste een heldere evolutietheorie (nadat Alfred Wallace hem van diens opvattingen op de hoogte had gebracht). Zijn overige bijdragen aan de biologie en geologie zijn ook uiterst belangrijk geweest. |
Na een afgebroken studie geneeskunde studeerde Charles Darwin theologie in Cambridge, maar zijn grote passie was de natuurlijke historie en vooral het verzamelen van allerlei zaken, met name van insecten (kevers!). Vooral via zijn persoonlijke contacten met de hoogleraren John Henslow (theologie en botanie) en Adam Sedgwick (geologie) deed hij een grote theoretische én veldkennis op. Zijn reis als naturalist met het schip de 'Beagle' is genoegzaam bekend. In bijna vijf jaar ging het schip de wereld rond. Darwin observeerde, verzamelde en deed zo kennis en ervaringen op. Vooral Zuid-Amerika (hij maakte een aardbeving mee), en de ervaringen op de Galapagos-eilanden zijn zeer belangrijk geweest. Hij ontdekte nieuwe soorten (waaronder de bekende vinken van de Galapagos) én fossiele soorten. Hij onderzocht en beschreef afzettingsgesteenten en koraalriffen. Na zijn reis bleef hij de rest van zijn leven thuis, in Kent ('Down House'), deed experimenten, correspondeerde met velen in de wetenschappelijke wereld, maar ook met kwekers van planten en dieren (duiven!). Gaandeweg ontwikkelde hij zijn evolutietheorie die hij voor het eerst publiceerde in 1859 in 'The Origin of Species'. Met zijn evolutietheorie legde Darwin een belangrijke, verbindende basis onder zo goed als alle andere theorieën in de biologie en de geologie. |
Alfred Russel Wallace (1823-1913) had een avontuurlijk leven. Klik op de afbeelding voor meer informatie. |
De Engelsman Alfred Russel Wallace was een van de avontuurlijk aangelegde onderzoekers die verre reizen maakten, vele nieuwe soorten planten en vooral dieren ontdekten, grote verzamelingen aanlegden, en zorgvuldig aantekeningen maakten van alles wat ze zagen en hoorden. Gecombineerd met een grote kennis van de wetenschappelijke literatuur kon Wallace, in feite een autodidact, belangrijke bijdragen leveren. Wallace trok op jonge leeftijd naar het Amazonegebied, waar hij vier jaar rondtrok. Op de terugreis naar Engeland verging zijn schip, en kon hij ternauwernood zijn aantekeningen redden. Later ging hij naar de Maleisische Archipel (onder andere het toenmalige Nederlands-Indië), waar hij vooral actief was op Borneo en Sulawesi (Celebes). |
Karl August Möbius (1825-1908) begon zijn carrière als leraar aan een 'Grundschule' en ging toen al regelmatig met de leerlingen naar buiten ("slechts door directe aanschouwing kun je leren"). |
Karl Möbius was een Duitse zoöloog, gespecialiseerd in de mariene dierenwereld. Hij bestudeerde onder meer de zeefauna van de Kieler Bocht en droeg aanzienlijk bij aan de ontwikkeling van de ecologie. De (toen nog) Pruisische regering was geïnteresseerd in de mogelijkheid om de opbrengsten van de oesterbanken bij Kiel te vergroten. Oesters werden namelijk verzameld en tegen hoge prijzen verkocht (aan de welvarende elite). Kon die opbrengst vergroot worden door een gerichte 'kunstmatige' kweektechniek? De opdracht om dat uit te zoeken kreeg Möbius in 1868. Na enkele jaren concludeerde hij in zijn studie 'Die Auster und die Austernwirtschaft' (1877) dat een 'kunstmatige' oesterkweek in Noord-Duitsland niet goed mogelijk was. Zijn studie was echter zeer waardevol omdat hij als eerste de wisselwerkingen beschreef tussen de organismen in het ecosysteem van de oesterbank. Hij duidde de oesterbank aan als een levensgemeenschap, een biocoenose. Daarmee leverde hij een grote bijdrage aan de ontwikkeling van de ecologie, het vakgebied dat het netwerk van organismen en milieufactoren onderzoekt en beschrijft. |
← Andrea Wulf; → de Nederlandse vertaling (2016).
De meeste wetenschappers evenwel keken neer op deze 'natuurlijke historie' en deden doorgaans weinig aan 'veldkennis'. Die kwam meer en meer terecht bij betrokken 'amateurs'. Zij gingen de vrije natuur in, bestudeerden vogels, wilde planten, schelpen, insecten; stenen en mineralen. Daarmee bouwden zij een enorme kennis op die gaandeweg gedeeld werd in opgerichte verenigingen én met betrokken wetenschappers. Hun verzamelingen gingen soms de kern vormen van natuurwetenschappelijke musea. Onder deze amateurs waren veel onderwijzers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommigen van deze amateurs hun kennis in bredere kring gingen verspreiden, via voordrachten, exposities, boeken.
De natuur beschermd
Verenigingen
In de 19e eeuw komen de eerste verenigingen tot stand waarin aanvankelijk vooral amateurs hun kennis deelden. Geleidelijk aan gingen ook wetenschappers hier deel van uitmaken. Deze verenigingen dan wel individuele leden hielden zich gaandeweg ook bezig met natuurbescherming. Zij werden geconfronteerd met de teruggang van de door hen bestudeerde soorten en wilden daar wat aan doen.
- Enkele verenigingen
- 12 Landschappen
- X-sluit
1845 - | Vereeniging voor de Nederlandsche Flora; nu de (Koninklijke) Nederlandse Botanische Vereniging |
1845 - | Nederlandse Entomologische Vereniging |
1883 - | ANWB, geen vereniging voor natuurkennis, kreeg later wel oog voor bescherming natuur en landschap |
1899 - | SBB, Staatsbosbeheer, aanvankelijk bedoeld voor bosaanleg, later ook belangrijk voor natuur en landschap |
1899 - | Vogelbescherming, Nederlandse Vereeniging tot Bescherming van Vogels |
1901 - | KNNV, (Koninklijke) Nederlandse Natuurhistorische Vereniging |
1901 - | Nederlandse Ornithologische Vereniging, vanaf 1957 de Nederlandse Ornithologische Unie |
1905 - | NM, Natuurmonumenten, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland |
1920 - | NJN, Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie; meer informatie |
1924 - | IVAO, Instituut voor Arbeiders Ontwikkeling; vanaf 1959 NIVON |
1927-36 | Provinciale Landschappen worden successievelijk opgericht, nu samenwerkend in 'De 12 Landschappen' |
1932 - | Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming; na 1972 Stichting Natuur en Milieu |
1939 - | Bond tegen Verontreiniging van Natuur en Stad; 1948: Bond van Natuurbeschermingwachten; 1960: IVN |
1960 - | IVN, Instituut voor Natuurbeschermingseducatie |
1965 - | Waddenvereniging (Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee) |
1971 - | Milieudefensie (Vereniging Milieu Defensie) |
1976 - | LMO, Landelijk Milieu Overleg; 1995 opgeheven; archief is bewaard gebleven |
1981 - | Heimans- en Thijsse Stichting |
Ga met de muis over de afbeelding (Inhoud). |
Er zijn vele natuurbeschermingsorganisaties met zeer uiteenlopende doelstellingen, zowel in Nederland als in andere landen.
Een beperkt overzicht van de verschillende organisaties geeft deze site-in-ontwikkeling. De 'Adreswijzer' (hiernaast) was een uitgave van het Kenniscentrum van het IVN, en gaf de adressen en de kernactiviteiten van heel veel Nederlandse organisaties. De 6e en laatste uitgave dateert van 2006. Door inkrimping van de IVN-organisatie is het Kenniscentrum opgeheven en is ook deze uitgave gestopt. |
Vroege natuurbescherming
Rond 1900 komt de natuurbeschermingsbeweging op, vooral het werk van de onderwijzers E. Heimans en Jac. P. Thijsse.
- Heimans en Thijsse
- Natuurterreinen
- X-sluit
Het Naardermeer is het oudste natuurmonument van Nederland. Toen de gemeente Amsterdam dit meer wilde gaan gebruiken voor vuilstort, slaagden Heimans en Thijsse erin het gebied te kopen. Het was de start van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Heimans en Thijsse populariseerden de kennis van en over de natuur ('veldbiologie') via onder meer:
|
Eli Heimans (1861-1914) en Jac. P. Thijsse (1865-1945) begonnen beiden als onderwijzer en schoolhoofd te Amsterdam. Zij hadden een grote belangstelling voor de 'echte, vrije' natuur en publiceerden daarover.
Heimans verdiepte zich later meer in de geologie en publiceerde onder meer 'Uit ons Krijtland'. In 1981 werd de Heimans en Thijsse Stichting opgericht. Jaap Zwier was hierbij de drijvende kracht. Jaap was als onderwijzer al heel erg met natuur en vooral met Thijsse bezig. Later was hij als consulent werkzaam bij het IVN en weer later als leraar aan een pabo. Hieronder een fragment uit een interview met Jaap waarin hij iets zegt over Thijsse. Jaap Zwier heeft meer dan 25 jaar 'gewerkt aan Thijsse'. |
Dit Verkade-album is van 1927.
Natuurbeschermers timmeren aan de weg via publicaties (kranten, tijdschriften, boeken), en door het oprichten van meer natuurterreinen. Door hun enthousiasme ontstaat er langzaam meer draagvlak voor de natuurbescherming.
In de jaren twintig wordt dit bevorderd doordat een wat groter deel van de bevolking het economisch beter krijgt, met name de 'hogere burgerklasse'. Die heeft wat meer geld en wat meer tijd en bezoekt de natuurterreinen. De ANWB gaat zich ermee bemoeien en brengt affiches uit om het gedrag van mensen 'in de natuur' te beïnvloeden, een vroege vorm van 'educatie'.
De natuur omstreden
Wanneer in de jaren dertig de economie inzakt, en de werkloosheid enorm oploopt, loopt de belangstelling voor 'natuur' sterk terug. De regering neemt drastische maatregelen als de werkverschaffing, waarbij natuurgronden worden ontgonnen zonder al te veel bedenkingen. Vooral de 'woeste gronden' moeten het ontgelden. Op grote schaal worden 'cultuurbossen' geplant (dennenplantages). Er worden meer ruilverkavelingen uitgevoerd, mogelijk gemaakt door de Ruilverkavelingswet ( 1924) waarbij boeren tot meewerken gedwongen konden worden.
Beheerders en natuurbeschermers starten grondige inventarisaties van natuurgebieden om goede argumenten te hebben in de discussies over de 'bestemmingen' van terreinen. Het begrip 'natuurwaarden' ontstaat.
De verschillende organisaties beginnen zich te verzetten tegen de grootscheepse aantastingen van natuur en landschap. Om draagvlak te verkrijgen beginnen zij met vormen van voorlichting en zelfs educatie. (K)NNV en de NJN organiseren voor hun leden kampen om veldwerk en veldbiologie mogelijk te maken. Deels stonden deze kampen ook open voor studenten en onderwijzers.
In 1938 wordt op initiatief van de NNV het 'Comité tegen Verontreiniging van Natuur en Stad' opgericht, welk Comité in 1939 omgevormd wordt tot de 'Bond tegen Verontreiniging van Natuur en Stad'. Uit deze organisatie zal het IVN voortkomen.